Het water van het stuwmeer van Le Verney is koud, 16 graden. Ik zie op tegen de gezamenlijke waterstart. Het duurt even voordat de ruim 1100 atleten allemaal in positie liggen. Ik blijf in beweging, beetje scullen om warm te blijven. Intussen denk ik na over wat voor mij de beste positie zou zijn. Een beetje aan de zijkant, had ik vantevoren bedacht. Maar ik kan niet beslissen of ik de linker- (de kant van de boeien, dus daar wil iedereen zo heen) of de rechterzijkant moet kiezen (een groot deel van de atleten is daar als zeehonden tegen de met stenen beklede kant opgekropen om niet te verkleumen). Mijn besluiteloosheid duurt tot aan het startschot, en helaas: ik lig er middenin. Mijn laatste paar wedstrijden was ik verwend met de afzonderlijke pro-start van Ironman of Challenge, of met het beperkte aantal atleten in de Eredivisie wedstrijden. Ik was vergeten hoe hectisch het eraan toe kan gaan, en ook de paniek die je kunt voelen als je in een gekrioel van armen, benen, lijven en rondspetterend water niet alleen boven moet proberen te blijven, maar liefst ook nog vooruit wilt komen. Dat laatste doel laat ik na een minuut al varen; boven blijven en ademen zonder water in mijn longen te krijgen, dat is prio 1. Ik overweeg te stoppen met de wedstrijd, maar laat die gedachte niet echt toe. Na een poosje watertrappelen wordt het wat rustiger en vind ik gelukkig een plekje waar ik water onder m’n armen voel in plaats van lijven. Het blijft nog een hele poos chaotisch en druk, maar het ergste is geweest en ik kom in mijn ritme. Ik ben altijd blij als ik goed en wel in het zwemonderdeel zit; die hele aanloop naar het startschot en de eerste zwemminuten kunnen me echt gestolen worden. Gelukkig weet ik dat het daarna in de triatlon voor mij alleen maar beter wordt!
Als ik uit het water kom, zie ik nergens een klok. Geen idee of de tijd meevalt. Ach, dan kan je ook niet gedemotiveerd raken als het tegenvalt. (achteraf: 40 minuten voor 2,2 kilometer. Dat kan beter). Snel op mijn fiets en doen waar ik hier voor gekomen ben: klimmeters maken! De eerste 30 kilometer zijn grotendeels vals plat naar beneden. Jammer dat ik hier mijn tijdritfiets niet heb! Ik vind het altijd een moeilijke afweging. Hoeveel klimmeters rechtvaardigen een racefiets in plaats van een tijdritfiets? En als je voor de racefiets kiest, heeft een ligstuurtje dan voordeel of is dat vooral extra gewicht om naar boven te zeulen? Ik heb gekozen voor mijn racefiets zonder opzetstuurtje, omdat ik op mijn Scott nou eenmaal lekkerder klim en ik het stuur tijdens het klimmen ook graag in het midden vastpak. Misschien zou ik een volgende keer toch voor mijn tijdritfiets kiezen…
30 kilometer in de beugels dus, de ene na de andere fietser inhalend. Tot zover niks bijzonders, deze matige zwemmer moet op de fiets in de achtervolging. Dan verlaten we het dal en beginnen we aan de eerste beklimming: de Alpe de Grand Serre, oftewel de col de la Morte. Niks dodelijks aan overigens; in een kilometer of 15 moeten zo’n 1000 hoogtemeters overwonnen worden. Met een stijgingspercentage van 6 procent loopt de klim lekker en kronkel je zo door de bomen naar boven. De mannen met wie het de eerste kilometers steeds stuivertje wisselen was, zie ik niet meer (brede Tjebbe, ook uit Pays Bas- voornaam en land van herkomst staan op het startnummer dus je raakt vertrouwd met je medestrijders, ook al wissel je er geen woord mee). In plaats daarvan is er Christophe, een Fransman, die ongeveer hetzelfde klimtempo heeft als ik. Ik houd hem in het oog en probeer de afstand tussen onze fietsen constant te houden. Zo halen we nog een aantal fietsers in, maar minder dan bijvoorbeeld in Ironman Lanzarote. Ik heb het idee dat deze wedstrijd van tevoren al de wat betere klimmers uitselecteert; als je klimt als een krant dan begin je er niet aan. 2 kilometer onder de sommet begint Christophe voor mijn gevoel wat in te zakken; ik fiets hem voorbij en bereik even later de top. Even evalueren: ik voel me nog prima, ben niet in het rood geweest. Wel een beetje stom dat ik nog een halfvolle bidon over heb; dat waren weer wat gratis te winnen wattjes geweest…
De hiernavolgende kilometers lenen zich ook goed voor een tijdritfiets: eerst een stuk echt dalen, dan weer wat klimmen en weer wat dalen. Ik probeer het tempo zo hoog mogelijk te houden; er zitten hele stukken meetrapafdaling in, maar met mijn compact-cassette kan ik niet zo hard als ik zou willen. Misschien maar goed ook, wie zal het zeggen. Dan beginnen we aan de col d’Ornon, een hele geleidelijke klim die de eerste kilometers op de grote plaat gedaan kan worden. Pas de laatste kilometers wordt ie steiler. Ik voel me nog goed en kan aardig doortrappen. Onderweg haal ik Ivar in, die vraagt of ik goede benen heb. Ik weet niet zo goed wat te antwoorden. Heb ik goede benen vandaag? Ik weet het niet, en nu ik dit achteraf zit te tikken, weet ik het eigenlijk nog steeds niet. Zo’n klimwedstrijd is toch weer iets heel anders dan een vlakke of grotendeels vlakke wedstrijd, hoe moet het voelen? Redelijk denk ik, roep ik naar Ivar en ik ga verder. Vanaf de top van de Ornon is er een vrij smalle en technische afdaling. Goed dat ik die gisteren nog even gedaan heb, ik weet wat ik kan verwachten en heb er lol in. In de afdaling word ik ingehaald door twee mannen, maar niet meer. Daarna weer even in de beugels op weg naar Bourg d’Oisans; bidonnetje water aanpakken en dan valt ie niet meer te ontkennen: daar wacht de Alpe d’Huez op me, en ik moet naar de top. De klim gaat niet heel lekker, ik denk vooral omdat ik in de eerste bocht te horen krijg dat ik zesde dame ben. Dat is een tegenvaller, omdat ik sinds de Alpe de Grand Serre steeds te horen had gekregen dat ik vijfde lag, en vlak voor de Ornon had ik nog een dame ingehaald. Van de vierde plek ineens terugvallen naar de zesde, daar heb ik wel een paar bochten voor nodig om van bij te komen. Ik ben niet ingehaald, maar blijkbaar leken er een paar van mijn voorgangsters nogal mannelijk. Of fietsten ze zo hard dat de toeschouwers het verschil niet hadden kunnen zien. Tot overmaat van ramp zie ik ineens dame nummer zeven, ze fietst in mijn kielzog naar boven! Stikchagrijnig word ik. Karel staat een paar bochten verder op me te wachten, maakt foto’s, roept aanmoedigingen en vraagt of ik water over me heen wil. Dat wil ik wel, maar echt vrolijk word ik ook hier niet van. Een duidelijk voorbeeld van hoe belangrijk je gemoedstoestand is voor je benen…
De beklimming van de Alpe duurt voor mijn gevoel niet zo lang. Ik peddel door; ben niet in staat tot een tempoverhoging en gebruik regelmatig mijn 28, terwijl ik die als ik in frisse toestand deze berg op ga niet aanraak (vorig jaar tijdens mijn trainingsstage met Heleen stond ons appartement aan de laatste bocht bovenaan, dus ik heb ‘m vaak genoeg gefietst). Vlak onder de top haalt dame nummer 7 me ook nog in! Ze blijft echter vlak voor me fietsen. Ik besluit dat het geen zin heeft om energie te verspillen om haar in te halen, we moeten ook nog 22 kilometer rennen, dus daar zullen we wel uitmaken wie de sterkste is. Ik heb zowaar zin in het looponderdeel, alles als ik maar van die rotfiets af mag! Dat denk ik niet vaak.
Zoals verwacht en geanticipeerd gaan de eerste 5 kilometer lopen moeizaam. Mijn benen doen pijn en het lopen voelt vreemd aan. Ik laat me er niet meer door van de wijs brengen en inderdaad: ik kom in een flow en het lopen gaat redelijk soepel aanvoelen. Het zijn drie rondjes van 7,3 kilometer; de eerste helft grotendeels omhoog, de tweede helft grotendeels naar beneden. Ik ben eerder uit de wissel dan de vrouw vlak voor me, en ik zie tot mijn tevredenheid dat ik bij haar wegloop. Een gedeelte van het parcours is onverhard; dan voel ik me in mijn element. Denk aan de sky marathon in Chamonix vorig jaar, en aan je andere trailavonturen. Hier ben je in je element! zeg ik tegen mezelf. Het is een single trail en het het is wat slalommen om de andere lopers heen hier en daar. Het looprondje is heel afwisselend en gaat daardoor relatief snel voorbij. Karel staat weer foto’s te maken en ik word van een aantal kanten ook in het Nederlands aangemoedigd. Echt genieten is er niet bij, daarvoor ben ik te moe, maar het lukt me om in een soort trance te komen waarin het redelijk vanzelf gaat. Ik heb geen idee wat voor tempo ik loop, maar ik haal de meeste mensen in (inmiddels lopen er natuurlijk ook mensen die 1 of 2 rondjes op mij achterlopen) en dat voelt wel goed. Als ik voor de derde keer op het hoogste punt ben, hoef ik me alleen nog maar te laten vallen, houd ik mezelf voor. En zo is het ook. Behalve de laatste 500 meter naar de finish, die zijn weer omhoog, maar dan ben ik er ook. Ik zie voor het eerst iets van tijd: 7 uur en 8 minuten en 0 seconden. Zesde vrouw. Toen ik net weer onderweg was voor mijn laatste loopronde, passeerde ik de derde vrouw die de finish na een minuut of 2 zou bereiken. Ik heb gemengde gevoelens over de race, maar dat komt vooral omdat ik liever dichter bij de top 3 had gezeten. Maar die andere vrouwen waren gewoon beter. Het zwemmen heb ik niet handig aangepakt en daar had ik wat tijd kunnen winnen (205e zwemtijd), op de fiets heb ik gegeven wat ik had maar ik zakte wat in in de beklimming van de Alpe (124e fietstijd), en het goede nieuws is dat ik voor het lopen blijkbaar nog genoeg over had om dat mijn beste onderdeel te laten zijn: 1 uur 40 minuten over 22 kilometer op-en-af op hoogte, 83e looptijd. De podiumceremonie die avond is leuk en de goed gevulde prijzenpot verklaart de aanwezigheid van een sterk deelnemersveld.
Het gevoel in mijn lijf en benen de dag na de race geeft aan dat ik mijn best heb gedaan: ik heb overal pijn en de hele dag al honger; bij elke stop onderweg naar Nederland rol ik uit de auto om mijn benen even te strekken. Al met al een loeizware wedstrijd, die mijn liefde voor de bergen toch niet bekoeld heeft. Dit is zeker voor herhaling vatbaar!